Vaarplan
Mocht er in de navolgende opsomming van voorgenomen activiteiten onverhoopt foutieve informatie staan, meldt dat dan a.u.b. aan de webmaster hp@hccnet.nl!
AGENDA
(ONDER VOORBEHOUD VAN WIJZIGINGEN)
Repertoire
Het repertoire van het Shantykoor Geen C te Hoog kent vele maritieme (levens-)liederen, maar voor optredens en repetitieavonden wordt een selectie gemaakt in de vorm van een "Playlist". Voor de komende tijd is zo'n playlist hieronder afgebeeld (de nummering is conform onze zangbundel):
OVER HET ONTSTAAN EN GEBRUIK VAN SHANTIES
Shanties zijn werkliederen die gezongen werden aan boord van de grotere zeilschepen in de periode 1820-1930. De grote zeevarende naties waren, in volgorde van belangrijkheid, Engeland, Amerika, Frankrijk, Duitsland, Zweden en Nederland.
Een van de oorzaken van de opkomst van het zingen van shantyliederen was het ontstaan van grotere concurrentie, de komst van snellere, grotere en rankere clippers en de opkomst van de stoomschepen. Er moest meer en harder gewerkt worden door minder mensen. Zowel de kwaliteit van het werk als de sfeer aan boord verbeterde als er gezongen werd. Eén van de matrozen fungeerde daarbij als shantyman. Hij verstond de kunst om luid en ritmisch refreinliederen te zingen. De refreinen werden meegebruld door de bemanning waarbij - op het ritme van het slaan op een grote trom - uit volle kracht werd geduwd, getrokken of gelopen. De trom wordt tegenwoordig nogal eens gemist bij de vele shantykoren in ons land.
De bemanning, vaak sterke, jonge mannen, deden het zware werk aan dek, in het tuig en op de ra’s. Gevaarlijk werk, slecht weer, bittere kou en zware stormen en zeer matige kost eisten hun tol. Ongeveer 60% van de zeelui kreeg een zeemansgraf.
In de spaarzame vrije uurtjes zong de bemanning vaak op het voordek, gezeten rond op de grote bolders of “forebitters”, soms begeleid door een viool of trekzak. Een echte forebitter is “Sailing”. De shanties werden over het algemeen capella gezongen, dus zonder instrumentale begeleiding. Later in de 20e eeuw vormt de begeleiding van één of meerdere accordeonisten. Er bestaat een manuscript uit de tijd van de Engelse koning Hendrik de Zesde (1421-1471) over matrozen die bij hun werk zongen. Deze ballade, die waarschijnlijk de oudste van Europa is, gaat over een schip met pelgrims dat van Engeland , onder andere Bristol, onderweg is naar het graf van de Heilige Jacobus in Santiago de Compostella in Spanje. Bij de verschillende handelingen aan boord van de clippers zongen de matrozen aparte liederen met een eigen karakter en ritme.
Omdat de werkzaamheden niet altijd even lang duurden, diende de shantyman over de nodige humor en improvisatievermogen te bezitten. Hij verzon ter plekke nieuwe coupletten. De liedjes gingen over de vrouwen aan de kade, zeemeerminnen en andere zeemansdromen, maar ook over bijgeloof, grote tragedies of moedige avonturen. Eveneens liedjes van heimwee en verlangen, want een zeeman op zee verlangt altijd naar huis en eenmaal thuis verlangt hij weer naar het “vrije” leven op zee. Voorts werden er lofzangen op de zeilvaart of over bijzondere schepen ten gehore gebracht, over de slechte omstandigheden aan boord; het harde werken, de slechte kok of de onredelijke kapitein.
Met het verdwijnen van de grote zeilers dreigden ook de werkliederen te verdwijnen. Veel shanties zijn ook daadwerkelijk met hun zangers ten onder gegaan. Meteen na de teloorgang van de zeilvaart schreven gepensioneerde zeelieden in Amerika, Frankrijk, Zweden en Duitsland hun repertoire op in liedboeken. Een voorbeeld is het boek ‘Chansons de bord” van de Franse officier Armand Hayet (1927). Echter de allerbelangrijkste onderzoeker en verzamelaar van shanties was Stan Hugill (1906-1992). Hij was, voorzover bekend, de laatste shantyman die zelf het werk op de clippers deed. Hij verzamelde en publiceerde in zijn leven als zanger en matroos honderden liedjes. Hij schreef de bijbel voor shantyzangers: “Shanties From The Seven Seas” (1961) Tot zijn dood zong Hugill de shanties op zijn onnavolgbare, authentieke wijze, op maritieme evenementen over de gehele wereld. Ook gaf hij lezingen over het leven aan boord en de wijze waarop de liederen werden gebruikt. Zonder zijn onderzoek en inspanningen had de wereld van de maritieme muziek er heel anders uitgezien.
Onze Nederlandse “Stan Hugill” is zeker de voorzitter van het Amelander Shantykoor Jan Verbiest, die bevriend was met godfather Stan Hugill. Van de Nederlandstalige shanties zijn er maar weinig bewaard gebleven. Ze zijn teruggevonden in oude boeken of opgetekend door verzamelaars van oude traditionele liederen. Nederland verloor in het begin van de 19e eeuw zijn positie als toonaangevende zeevaartnatie vanwege de Napoleontische oorlogen (Continentaal Stelsel). Er waren minder schepen en de boten die er waren lagen werkloos in de havens. Hiermede verdwenen grotendeels de Nederlandse tradities en liedjes. Na de Franse overheersing bouwde Nederland zijn vloot weer op. De schepen voeren toen echter vaak met buitenlandse bemanningsleden. Die zongen voornamelijk Engelse, Duitse of Franse shanties of in een mengelmoestaaltje, het pidgin. Deze buitenlandse inbreng voldeed prima, maar verhinderde zo het ontstaan van nieuwe Nederlandstalige arbeidsliedjes. De werkzaamheden aan boord van de schepen gingen sneller en efficiënter als er een shantyman aan boord was. Het was doorgaans een gewone matroos, die, naast alle voorkomende werkzaamheden, de taak van voorzanger op zich nam. Hij trok dan zelf niet aan de touwen, maar stond bij het blok om het touw door te halen. Hij liep niet mee rond de kaapstander maar zat er bovenop.
De shantyman had in zijn leven een enorm repertoire aan liederen opgebouwd. Hij leerde de shanties in de praktijk, van zijn vader en/of andere zangers. Het woord “shanty” is voor het eerst genoemd in een geschrift uit 1850. Er zijn meerdere theorieën omtrent de oorsprong van het woord. Waarschijnlijk is het afkomstig van het (let wel) Engelse “chant” dat “gezang, opdreunen, in koor roepen” betekent. Hoe belangrijk een shantyman was, blijkt uit de lijfspreuk van Stan Hugill: “A good shantyman is worth four hands on the rope”.
De shanties werden in de jaren zeventig, tachtig en negentig van de 19e eeuw gemeengoed op de schepen. Veel teksten en melodieën kwamen echter van de wal. Bijvoorbeeld van soldatenliedjes uit de Amerikaanse burgeroorlog, ze werden van andere teksten voorzien en hier en daar in de melodie gewijzigd. De Afrikanen van de plantages namen, na de afschaffing van de slavernij, hun werkliedjes en negro-spirituals mee aan boord en pasten ze aan voor het werk. Zo kent elk lied zijn eigen geschiedenis.
De bemanningen van schepen waren een mix van matrozen uit vele landen en continenten. Hierdoor komen veel liedjes in verschillende talen voor met talloze variaties in melodie of tekst. Sommige liedjes werden bij verschillende werkzaamheden gezongen, bijvoorbeeld door ze sneller of langzamer of in een andere maatsoort te zingen. Shanties zijn globaal in te delen in twee grote groepen: liederen voor werktuigen zoals de kaapstander en de pompen en liederen om de zeilen te hijsen (“heave and haul”). Er zijn veel mooie shanties voor het werk aan de kaapstander. Dit werk was vaak langdurig en eentonig. Er hoefde geen heftige ruk gegeven te worden, maar de matrozen liepen rond de kaapstander, voorovergebogen en duwend tegen de spaken. Met een kaapstander kon veel meer kracht op de trossen gezet worden. Je kon een schip in de haven verhalen of het anker hieuwen. Het ophalen van het anker kon soms wel een etmaal duren. Voorbeelden van kaapstanderliedjes zijn “Rendowee” en “De ijzeren man”. Pompen waren werktuigen waarmee het water uit het schip werd gepompt. Vooral bij hoge zeeën als er nogal wat water het ruim binnenspoelde of bij minder goed onderhouden schepen, moest hard gewerkt worden. Dagenlang bewogen matrozen de pompen op en neer in eindeloze cadans. Helaas zijn er bijna geen Nederlandstalige pompshanties bewaard gebleven. “Leave her Johnny, leave her”is een bekend Engels voorbeeld.
Een grote drie- of viermaster heeft tientallen zeilen voor verschillende doeleinden. Die hebben allerlei afmetingen en kennen verschillende methoden van hijsen of inbinden. Het ene zeil was het andere niet en daarom had de shantyman verschillende shanties voor al die werkzaamheden rond de zeilen. Soms moest er langdurig aan de touwen getrokken worden en soms waren een paar heftige rukken genoeg. De meest basale shanty is een yel, een schreeuw die volgde op een korte aanloop. “Eén, twee, drie en….hup!” De zeelui gebruikten hun creativiteit en verzonnen allerlei woorden en zinnen als variaties op deze uitroep. Vervolgens ontstonden er melodieën. Bij liederen voor korte werkzaamheden als het optrekken van een licht zeil, het brassen of bij alles wat een korte laatste ruk moest hebben, hoor je die korte yel nog steeds. Deze shanty heet de “sing-out”.
Kenmerkend voor veel shanties is de structuur. De shantyman zingt één regel solo, dan valt de bemanning in met het refrein, vervolgens zingt de shantyman weer een slotregel en tenslotte zingt de bemanning het tweede refrein. Dit wordt herhaald tot het werk af is. De matroos aan het eind van het touw geeft dan een schreeuw en het lied stopt. Een shanty voor lichte zeilen werd bijvoorbeeld “hand-over-hand-song” genoemd. Een paar mannen haalden zo het touw vrij snel door. Bij het hijsen van de grote zeilen zongen de matrozen de zogenaamde “halyard shanties”. De halyard, of val, is het touw waarmee het zeil gehesen wordt. “Haallijntje Boelijntje” is één van de weinige Nederlandstalige hijsliederen. “Blow the man down” is een bekend voorbeeld van een Engelse halyard shanty. Ook voor andere werkzaamheden aan boord waren liedjes.
Het Nederlandstalige lied “Hejo” is gebaseerd op het Duitse “Heho, hurra frisch nah”. Het werd gebruikt voor het binnenhalen van de visnetten. Ook bij het lossen van vracht werd er gezongen. De enige liederen die bekend zijn om de ballast in het schip te brengen zijn van Nederlandse komaf. “West Zuid West van Ameland” is de bekendste. Nadat de schepen gelost waren, werden bij laag water manden met zand van het wad gehaald en in het ruim gestort om als ballast te dienen. Eind jaren vijftig bracht Harry Bellafonte de shanty wereldwijd in de belangstelling met nummers als “Round the Bay of Mexico”en de “Bananaboatsong”.
Het boek “Shanties From The Seven Seas” van Stan Hugill (1961) was een grote bron van inspiratie voor veel folkgroepen in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Toen vanaf de jaren tachtig de grote Sail-evenementen met de windjammers steeds populairder werden, steeg ook de populariteit van het shantyzingen. De archieven met shanties zijn zo langzamerhand uitgeput, daarom schrijven muzikanten steeds vaker nieuwe shanties gebaseerd op de structuur van de oude liederen en met teksten, die historisch gezien verantwoord zijn. Zo blijft de traditie van werkliederen voortleven ondanks dat het zeilende zeemansleven voor altijd is veranderd. Er zijn momenteel in ons land ongeveer een 1200 shanty- en zeemanskoren, waarvan de meeste in het noorden van ons land te vinden zijn, soms in heel kleine dorpen. Bovendien is er minstens een dertigtal vrouwenkoren in bedoeld genre. Opmerkelijk is dat vrijwel al deze koren een wachtlijst hebben om nieuwe leden aan te nemen. Niet onvermeld mag blijven dat Radio Ridderkerk in een speciale uitzending, onder leiding van Ad van Eijk, op donderdagavond enkele uren vele shantyliederen ten gehore brengt. Belangrijke sites voor hulp aan shantykoren, zoals bladmuziek/teksten van shanties en zee- manskoren zijn: info@shantykoren.eu (Klaas Dijkhuis) en “Shanty Music” (jacbr@tiscali.nl) van Jac. Brugman. Bron/redactie: Jac. Brugman, Zwijndrecht. ֍